‘Woarum schup jij die koei? Da duut toch pien!’ Het jongetje stond op het pad langs de sloot aan de andere kant van het prikkeldraad waar de boer z’n 8 koeien bij elkaar had gedreven om ze te melken. De boer hield zijn handen niet thuis en schopte zelfs de beesten -die niet precies deden wat hij wilde- tegen de poten.
‘Moj un klets um de ore jong? Snotneus! Opgesodemieterd!’
‘Mar je duut um toch pien as j’um met die klompen schupt? Mien opa duut da nooit!’ hield het jongetje aan.
‘As gij nie gauw mokt da ge weg komt, za’k ów es efkes pien doen!’ En de boer deed dreigend een stap in de richting van het hek.
Het jongetje keerde snel z’n fietsje en reed pijlsnel weg, onderwijl nog wel achterom roepend: ‘Dierenbeul!’
De oude fietser kneep in de remmen. Het leek alsof het tafereeltje zich zojuist voor zijn ogen had afgespeeld, maar in werkelijkheid waren er intussen meer dan 70 jaren verstreken.
Hij glimlachte om zijn eigen eerlijke en kinderlijke vasthoudendheid van toen. Hij stapte even van de fiets en keek naar de plaats delict. Behalve dat er geen koeien meer in de wei stonden en het hoog opgaande diepgroene raaigras in de wei niet meer door distels, boter-, pinkster- en paardenbloemen werd doorspekt, was ook het prikkeldraad om de wei verdwenen.
Het gras zou wel één dezer dagen moeten worden gemaaid. Het weer was er ook gunstig voor.
En als vanzelf kwam de geur van net gemaaid gras in zijn neus.
Man, wat zou hij graag weer eens als jongen op z’n rug in het gras liggen en met een grassmeeltje tussen de tanden kijken naar de zingend opstijgende veldleeuweriken tegen de blauwe hemel, met incidenteel een wit wolkje op de achtergrond. Óf met laarzen aan in de naastliggende sloot stappen en met de hand salamanders of stekelbaarsjes vangen.
Een beetje weemoedig sloeg hij zijn been weer over het zadel en trapte richting het dorp, waar alleen de kerktoren nog herinnerde aan die prille tijd.
Sagittarius